Uitproberen, ontdekken en ordenen
Peuters zijn vooral bezig met uitproberen. Ze ontdekken wat dingen doen en kunnen. Ook zoeken ze graag dingen bij elkaar die bij elkaar horen. Als ze iets maken, plannen ze van tevoren niet echt wat het gaat worden, maar achteraf kunnen ze wel betekenis geven aan wat ze hebben gemaakt.
Zo kunnen ze iets op papier krassen en daarna zeggen dat ze een tekening hebben gemaakt en bedenken wat het voorstelt. Tien minuten kunnen ze er weer een heel andere betekenis aan geven.
Imiteren
Peuters leren de wereld kennen door de omgeving na te doen. Ze hebben nog geen vooropgezet plan om te spelen, ze spelen gewoon de dingen na. Eten koken, bijvoorbeeld, theedrinken of bellen. Door te imiteren, te herhalen en te ervaren, maken ze zich de wereld eigen. Hoe meer er is om te imiteren, hoe meer van de wereld de kinderen ontdekken.
Ook imiteren ze rollen van anderen met wie ze te maken hebben gehad. Ze spreken dan bijvoorbeeld af: ‘Ik ben de moeder en jij de baby’, of ‘Ik ben de dokter en jij bent ziek’.
Fantasie in het spel
In de peuterleeftijd ontwikkelen kinderen vaardigheden om te spelen. Ze hebben een rijke fantasie, voor hen is alles mogelijk. Peuters brengen hun denken tijdens het spelen over op materialen en geven voorwerpen menselijke eigenschappen of een bepaalde betekenis. Zo kunnen bomen bijvoorbeeld praten, kan een beker stout zijn als het omvalt, en kan een blokje staan voor een auto.